Ze woonden 61 jaar lang samen, sinds 1955. Ze zorgden voor elkaar, ieder op hun eigen manier. Pake was dominee in het dorp, beppe was de vrouw van de dominee. Samen kregen ze vier kinderen, waaronder mijn vader. Mijn vader is de derde, met twee oudere zussen en een jonger broertje groeide hij op in Ermelo, een Gelderlands dorp.

Ik noem mijn vader graag Fries, want dat maakt mij dan ook een beetje Fries. Mijn moeder sputtert dan altijd tegen: ‘er is niks Fries aan iemand die er nooit gewoond heeft.’ Ook noem ik hem gewoon papa, en geen heit. Mijn moeder noem ik ook geen mem, maar mama. Toch vind ik het leuk om te merken dat mijn vader toch een beetje Noordelijk bloed door zijn aderen heeft stromen. Vooral nu hij er samen met mijn moeder naartoe is verhuisd.

Misschien had hij zelf ook wel het verlangen écht Fries te zijn. In plaats van namaak.

Al een lange tijd, voor een deel onopgemerkt gebleven, is mijn pake aan het dementeren. Tot het niet meer te ontkennen viel. Hij vergat niet alleen maar spullen of dingen, maar ook waar hij naartoe onderweg was, wie er bij hem op bezoek was. En er klopte niks van dat hij niet in Ferwert was, het dorp waar hij vandaan komt.

‘Hoe komen die stoelen hier?’ vraagt hij verbaasd. Twee ronde gele draaistoeltjes staan richting de schuifpui, uitkijkend op de groene achtertuin. De twee stoeltjes staan in zijn eigen huis, waarvan hij het gevoel heeft er op bezoek te zijn. ‘Die moeten we straks even naar Ferwert brengen, ik snap niet dat het hier zo op thuis lijkt.’

Ik weet niet goed of ik moet lachen of huilen. Toen ik hem een kus gaf, moest hij me wederom naar zich toetrekken: ‘Vertel me even wie je ook alweer bent.’
‘De dochter van Jan Pieter.’
‘Ah ja, de oudste hè?’
‘Nee, de jongste.’
Hij lacht.

Het is gek om te zien hoe iemand zijn herinneringen verliest. En niet alleen zijn herinneringen verliest hij, maar ook al het nieuwe wat hij zal zien, zal niet blijven. Als hij een dag naar de dagopvang gaat, zodat mijn beppe even niet voor hem hoeft te zorgen, is hij ’s avonds vergeten dat hij er was. Iedere minuut begint opnieuw, iedere minuut is op zichzelf.

Nu is hij verhuisd. Nu heeft hij een eigen kamer, een eigen bed en zijn eigen stoel. Zijn rode stoel die thuis betekent. Als je jezelf op die stoel naar achteren duwt, ontvouwt zich een voetenbankje en  verplaatst je romp zich van verticaal naar horizontaal. De stoel waarin hij in slaap valt zodra zijn hoofd de leuning raakt. Waar vanuit hij roept dat het allemaal niet is wat hij wil. Wat hij vijf minuten later weer vergeten is.

Beppe blijft achter in het huis wat te groot is voor één persoon. Waar het bed gelukkig al beneden staat, in een kamer met eenzelfde schuifpui als waar de ronde gele stoeltjes voor staan. Hij hoefde niet weg omdat hij zijn eigen haar niet meer kon kammen, maar omdat mijn beppe de nieuwe manier van zorgen niet eigen kon maken. Pake bediende de grasmaaier nog als een prof, en trok zijn broek nog aan met de knoop naar voren en de zakken naar achteren.

Zijn nieuwe huis is tegenover de Albert Heijn, waar ze samen boodschappen kunnen blijven doen. Hij kijkt uit op de kerk, waar hij veelomvattende preken hield. Hij wil nog steeds preken, hij voelt zich nog steeds de leraar, het voorbeeld. Het pastoraat heeft hem hoog in het vaandel staan, zo zegt hij zelf. Mijn pake en beppe gaan na 61 jaar uit elkaar, ze mogen nu nóg een nieuwe vorm van zorgen ontdekken. Die voor zichzelf.